REHOBOAM (Heb. רְחַבְעָם; “de bloedverwant is vrijgevig geweest” of “het volk heeft zich uitgebreid”), koning van Juda gedurende 17 jaar (ca. 928-911 v. Chr.); zoon van Salomo bij Naama de Ammonitische (I Koningen 14:21; II Kron. 12:13). Rehoboams naam is verbonden met een van de belangrijkste gebeurtenissen in de vroege geschiedenis van Israël, namelijk de splitsing van Davids verenigde monarchie in twee afzonderlijke koninkrijken (zie *Israël; *Jeroboam zoon van Nebat). Na Salomo’s dood ging Rehoboam naar Sichem, “want geheel Israël was naar Sichem gekomen om hem als koning te bejubelen” (I Koningen 12:1; II Kron. 10:1). De woorden “geheel Israël” verwijzen hier duidelijk alleen naar de noordelijke stammen, want Rehoboam schijnt door Juda als vanzelfsprekend te zijn aanvaard (I Koningen 11:43; II Kron. 9:31). Als voorwaarde om hem als koning te aanvaarden, stelden de vertegenwoordigers van Israël de volgende eis aan Rehoboam: “Verlicht de zware dienst van uw vader en zijn zware juk op ons, en wij zullen u dienen” (I Koningen 12:4; II Kron. 10:4; zie *Solomon). Rehoboam vroeg het volk drie dagen te wachten op zijn antwoord, en raadpleegde eerst “de oude mannen, die zijn vader Salomo gediend hadden toen deze nog leefde” (I Koningen 12:6). Zij raadden hem aan het verzoek van het volk in te willigen en zich zo “voor altijd” van hun trouw te verzekeren (12:7). Maar de koning verwierp de raad van de ouderen en gaf er de voorkeur aan zich te laten leiden door de “jonge mannen die met hem waren opgegroeid” (12:8); zij adviseerden hem een harde lijn te volgen. Hij zou de woorden hebben gebruikt: “Terwijl mijn vader u een zwaar juk oplegde, zal ik uw juk vermeerderen; mijn vader kastijdde u met zwepen, maar ik zal u kastijden met schorpioenen” (12:8-14). Ook liet hij zich leiden door het vulgarisme van zijn raadgevers, die hem zeiden tegen het volk te zeggen: “Mijn kleintje is dikker dan de lendenen van mijn vader.” Het volk antwoordde: “Welk deel hebben wij aan David? Wij hebben geen erfdeel in den zoon van Jesse. Naar uw tenten, o Israël! Kijk nu naar uw eigen huis, David” (12:16). De Israëlieten kozen Jeroboam, de zoon van Nebat, tot koning, die eerder uit Egypte was teruggekeerd (12:3, 20).
Natuurlijk erkende Rehoboam de wettigheid van de splitsing niet en stuurde hij *Adoram “die taakmeester was over de *korvee” provocerend om zijn heerschappij te doen gelden, maar het volk stenigde Adoram dood (I Koningen 12:18). Rehoboam werd gedwongen naar Jeruzalem te vluchten en vervolgens een langdurige oorlog tegen Jeroboam te voeren, in een vergeefse poging om Israël met Juda te herenigen (I Koningen 12:21; 15:6; I Kron. 11:1; 12:15). De splitsing in het koninkrijk en de langdurige gevechten tussen Rehoboam en Jeroboam verzwakten de Israëlieten, en moedigden tegelijkertijd hun buren aan om niet alleen de Israëlitische heerschappij af te werpen en hun absolute onafhankelijkheid uit te roepen (zie *Aram, *Ammon, *Moab, *Edom, en *Philistijnen), maar zelfs om te proberen hun eigen gebieden uit te breiden ten koste van Israël en Juda. Als verdedigingsmaatregel omringde Rehoboam zijn rijk met een stelsel van forten (II Kron. 11:5-12). In het westen versterkte hij Aijalon, Zorah, Azekah, Soco, Gath, Mareshah en Lachisj; in het zuiden Lachisj, Adoraim en Ziph; en in het oosten Ziph, Hebron, Beth-Zur, Tekoa, Etam en Beth-Lehem. Mogelijk zag Rehoboam af van het versterken van zijn grens met het koninkrijk Israël als een uitdrukking van zijn weigering om de splitsing te aanvaarden. Hoewel de lijst van de door Rehoboam gebouwde versterkte steden in de Bijbel voorkomt vóór het verslag van de inval van Farao *Sjak in Palestina, zijn de meeste geleerden van mening dat Rehoboam de versterkingswerken pas na de Egyptische veldtocht uitvoerde. Volgens de twee versies in de Bijbel vond de veldtocht plaats in het vijfde jaar van Rehoboams regering (I Koningen 14:25; II Kron. 12:2). De Egyptische koning trok met een groot leger Juda binnen, nam de versterkte steden in “en kwam tot aan Jeruzalem” (II Kron. 12:3-4). Sisak nam de schatten van de tempel mee, waaronder de gouden schilden, en de schatten van het huis van de koning. Uit de Egyptische lijst van plaatsen en steden die door Sisak werden veroverd, blijkt duidelijk dat de veldtocht niet alleen tegen Juda was gericht, maar ook, en vooral, tegen het koninkrijk Israël (zie *Jeroboam zoon van Nebat). Jeruzalem wordt in de lijst niet genoemd (althans niet in de overgebleven gedeelten ervan), waaruit men kan afleiden dat Sisak de stad niet veroverde, maar er slechts dreigend dichtbij kwam (vgl. 12:7-8). Rehoboam trok naar het noorden van Jeruzalem om Sisak te ontmoeten en betaalde hem hulde, waardoor hij de stad redde van verovering. De veldtocht van Sisak leidde tot de verwoesting van vele steden van Juda, vooral die in de Negev, waaronder Ezion-Geber aan de kust van de Rode Zee. Maar gelukkig voor Juda en Israël en de andere kleine staten van de regio, miste Egypte de eenheid en de kracht om een permanente suzereiniteit over hen te handhaven.
Zie *Abijah.