Het weer in Europa in 1816 was abnormaal nat, waardoor veel inwoners die zomer binnenshuis bleven. Van april tot september van dat jaar “regende het in Zwitserland op 130 van de 183 dagen van april tot september” (Phillips, 2006). In tegenstelling tot vandaag de dag kon men niet simpelweg een televisie aanzetten of door het internet klikken om zichzelf te vermaken. In plaats daarvan was het veel gebruikelijker voor de ontwikkelde mensen van die tijd om tijd door te brengen met lezen, het bespreken van bekende auteurs en kunstenaars van die tijd, het spelen met de kaart en het wandelen in hun tuinen en wandelpaden.
Als je Mary Shelley was in het gezelschap van Byron en anderen, amuseerde je elkaar door hardop te lezen, een gemeenschappelijke interesse in een bepaald boek te delen, en je eigen schrijfsels met de anderen te delen. In haar inleiding tot Frankenstein legt ze uit hoe deze buitengewone roman tot stand is gekomen, althans voor een deel, door het weer en het gezelschap (Shelley, 1816). “Ik bracht de zomer van 1816 door in de omgeving van Genève. Het was een koud en regenachtig seizoen, en … we vermaakten ons af en toe met Duitse spookverhalen… Deze verhalen wekten bij ons een speels verlangen tot imitatie op” (Shelley, zoals geciteerd in Phillips, 2006).