4 Laten wij dan vrezen, dat een belofte, ons gelaten zijnde om in Zijn rust in te gaan, iemand van u daaraan te kort schijnt te komen.
2 Want ons is het Evangelie verkondigd, evengoed als hun; maar het verkondigde woord baatte hun niet, omdat het niet vermengd was met geloof in hen, die het hoorden.
3 Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust in, gelijk Hij gezegd heeft: Gelijk Ik gezworen heb in Mijn toorn, zo zij in Mijn rust zullen ingaan; hoewel de werken voleindigd waren van de grondlegging der wereld af.
4 Want Hij sprak in een bepaalde plaats van den zevenden dag op deze wijze: En God rustte den zevenden dag van al Zijn werken.
5 En in deze plaats wederom: Indien zij in Mijn rust zullen ingaan.
6 Daar dan overblijft, dat sommigen moeten ingaan, en zij, aan wie het eerst gepredikt is, niet ingegaan zijn wegens ongeloof:
7 Nogmaals, Hij beperkt een bepaalde dag, zeggende in David: Ten dage, na zo lange tijd; gelijk er gezegd wordt: Ten dage, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.
8 Want indien Jezus hun rust gegeven had, zou Hij daarna niet van een andere dag gesproken hebben.
9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.
10 Want wie in Zijn rust ingegaan is, die heeft ook opgehouden van zijn eigen werken, gelijk God van de zijne.
11 Laat ons dan arbeiden om in die rust in te gaan, opdat niemand valt naar hetzelfde voorbeeld van ongeloof.
12 Want het woord Gods is snel, en krachtig, en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, het doorboort zelfs de scheiding van ziel en geest, en van gewrichten en merg, en het is een ontsluieraar van de gedachten en de bedoelingen des harten.
13 En er is geen schepsel, dat niet openbaar is in Zijn ogen; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem, met Wie wij te doen hebben.
14 Daar wij dan een grote hogepriester hebben, die in de hemelen is overgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij onze belijdenis vasthouden.
15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan aangedaan worden met het gevoel onzer zwakheden; maar die in alle opzichten op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen.
16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen, en genade vinden om hulp te verkrijgen in den tijd onzer benauwdheid.