Als u ooit naar barokmuziek hebt geluisterd (denk aan Vivaldi, Corelli, Händel, enz.), hebt u vast wel eens de term Concerto Grosso gezien en u afgevraagd: “Wat is dat?” Wel, zoals u waarschijnlijk al kunt raden, betekent het niet dat het concerto bruto is.
Concerto grosso (of het meervoud concerti grossi) is Italiaans voor “groot concerto”. In tegenstelling tot een soloconcert waar een enkel solo-instrument de melodielijn speelt en begeleid wordt door het orkest, geeft bij een concerto grosso een kleine groep solisten de melodie door tussen henzelf en het orkest of een klein ensemble.
De groep solisten (of soli, concertino, of principale) bestond vaak uit twee violen, een bas-melodie-instrument zoals een cello, en een harmonie-instrument zoals een klavecimbel. Blaasinstrumenten waren ook gebruikelijk. Het orkest (of tutti of ripieno) was meestal een strijkorkest of een klein ensemble van strijkers, vaak met toevoeging van een paar houtblazers of koperblazers.
Concerti grossi waren heel gebruikelijk in de baroktijd (1600-1750). Rond 1750 (net nadat Händel zijn Concerti Grossi, Op. 6 met 12 verschillende concerti componeerde) werd het soloconcert de populairdere muziekvorm en verdween het concerto grosso zo goed als. Interessant is dat enkele 20e eeuwse componisten zoals Igor Stravinsky, Philip Glass en Henry Cowell de vorm nieuw leven hebben ingeblazen.
Luister naar Corelli’s Concerto Grosso op. 6 nr. 8 hieronder en kijk of je het concertino vs. het ripieno kunt herkennen.