1. Maak de materialen voor de activiteit klaar.
Knip 10 grote gele papieren zonnen uit bouwpapier. Schrijf op wit bouwpapier in grote letters noord, zuid, oost en west. Plak de woorden oost en west op de oost- en westmuren van het klaslokaal. U kunt een kompas-app downloaden op een smartphone of tablet om te zorgen voor de juiste plaatsing van deze.
2. Zoek oost en west door de zon ’s ochtends en ’s middags te observeren.
Vertel de leerlingen dat ze vijf dagen lang elke ochtend en middag gaan observeren waar de zon staat. Neem de leerlingen ’s morgens vroeg en aan het eind van de schooldag mee naar buiten en laat ze observeren waar de zon aan de hemel staat. Als de leerlingen ’s morgens buiten de plaats van de zon aanwijzen, vertel hen dan dat we die richting oost noemen. Ga naar de klas en laat een leerling de datum en het uur van de dag op een zonneknipsel schrijven en leg het naast de plaats waar het woord “oost” staat.
Vermijd te zeggen dat de zon beweegt. De leerlingen zullen waarschijnlijk denken dat de zon beweegt en niet de aarde, maar het is nog te vroeg om de beweging van de aarde om haar as of rond de zon te proberen te begrijpen. Het doel is de leerlingen te laten begrijpen dat het oosten een bepaalde richting is en dat de zon ’s morgens altijd in het oosten opkomt.
Observeer de zon opnieuw aan het eind van de schooldag en vraag de leerlingen of hij op dezelfde plaats staat als eerder op de ochtend. Benoem die richting als west en laat een leerling de datum en het tijdstip op een zonneknipsel zetten en het naast het “west”-teken leggen.
3. Zoek naar een patroon in de stand van de zon ’s morgens en ’s middags.
Volg de stand van de zon op deze manier vijf dagen lang en vraag de leerlingen dan of ze een patroon hebben opgemerkt. Schrijf samen een zin die uitlegt wat ze hebben waargenomen en wat ze in de toekomst verwachten te zien.
4. Observeer noord en zuid, en voorzie de muren van het klaslokaal van etiketten.
Hierna grondt u het leren van de leerlingen over noord en zuid in de fysieke wereld met een of meer van deze ideeën. Gebruik een kompas, of een kompas-app op een smartphone of tablet, om noord en zuid aan te geven en oost en west te versterken. Laat de leerlingen de E en W op het kompas uitlijnen met de oost- en westpunten op de muur. Vraag hen naar de N te wijzen en leg uit dat deze richting het noorden is.
5. Oefen het gebruik van kardinale richtingen.
Oefen de richtingen in het lokaal door de leerlingen eerst naar het noorden te laten kijken, zich dan in een rechte hoek om te draaien en te wijzen, waarbij ze de richtingen “noord, zuid, oost en west” verschillende keren noemen. U kunt ze helpen N, S, E en W te onthouden door een zin te gebruiken zoals “Eet nooit zure watermeloen”, of laat ze zelf een zin bedenken die ze leuk vinden.
Laat de leerlingen de windrichtingen ook gebruiken om over beweging te praten. Speel Simon Zegt en laat ze stappen zetten in verschillende richtingen.
Zend als laatste oefenspel een vrijwilliger naar de gang en verstop een voorwerp zodat de klas de verstopplaats ziet. Laat de vrijwilliger terugkomen in de klas en laat de leerlingen een voor een de vrijwilliger naar het verborgen voorwerp leiden, met zinnen als “loop vijf stappen naar het noorden”, “loop drie stappen naar het zuiden”, enzovoort.
6. Laat de leerlingen hun begrip toepassen op een kaart.
Bespreek met de leerlingen waarom we speciale woorden gebruiken om aanwijzingen te geven. Leg de leerlingen uit dat ze ons helpen om elkaar uit te leggen waar dingen zijn. Richtingswoorden helpen ons ook bij het lezen van kaarten.
Geef elke leerling de hand-out Kaart van Joe’s boerderij. Laat ze hun kaart oriënteren door hem zo op hun bureau te leggen dat het noorden, zuiden, oosten en westen op de kaart overeenkomen met de richtingen op de muur.
Bespreek samen waar dingen zijn op de kaart van de boerderij. Vraag: Ligt het varkenshok het dichtst bij het noorden, zuiden, oosten op de kaart? (oost) Eén varken is ontsnapt. Aan welke kant van de boerderij is dat varken? (west) Laat de leerlingen 3-4 zinnen schrijven die de richtingen beschrijven waarin dieren en mensen zich op de boerderij kunnen bewegen. Geef zo nodig voorbeelden zoals:
De koe loopt _____ om bij de schuur te komen. (west)
De kinderen lopen _____ naar de kippen. (zuid)
Het varken loopt _____ om naar het varkenshok te gaan. (oost)
De tuin is _____ van de varkens. (noord)
De _____ woont aan de noordkant van de boerderij. (koe)
Laat de leerlingen verder oefenen met de richtingen N, S, E, W door ze hun papieren te laten doorgeven aan het noorden, zuiden, oosten of westen. U kunt ze ook laten opstellen aan de noordkant van de kamer, de westkant van de kamer, enzovoort.