Structuralisme

Structuralisme is een 20e eeuwse intellectuele stroming en benadering van de menswetenschappen (het heeft een diepgaand effect gehad op de taalkunde, de sociologie, de antropologie en andere gebieden naast de filosofie) die probeert om een specifiek gebied te analyseren als een complex systeem van onderling samenhangende delen. In het algemeen stelt het Structuralisme dat alle menselijke activiteit en haar producten, zelfs de waarneming en het denken zelf, geconstrueerd en niet natuurlijk zijn, en in het bijzonder dat alles betekenis heeft vanwege het taalsysteem waarin wij opereren. Het is nauw verwant met de Semiotiek, de studie van tekens, symbolen en communicatie, en hoe betekenis wordt geconstrueerd en begrepen.

Er zijn vier belangrijke gemeenschappelijke ideeën die aan het Structuralisme als algemene stroming ten grondslag liggen: ten eerste heeft elk systeem een structuur; ten tweede bepaalt de structuur de positie van elk element van een geheel; ten derde hebben “structurele wetten” eerder te maken met coëxistentie dan met veranderingen; en ten vierde zijn structuren de “echte dingen” die onder het oppervlak of de schijn van betekenis liggen.

Structuralisme wordt algemeen beschouwd zijn oorsprong te hebben in het werk van de Zwitserse taalkundige theoreticus Ferdinand de Saussure (1857 – 1913) in het begin van de 20e Eeuw, maar het werd al snel toegepast op vele andere gebieden, waaronder filosofie, antropologie, psychoanalyse, sociologie, literatuurtheorie en zelfs wiskunde. In het begin van de 20e eeuw ontwikkelde Saussure een wetenschap van tekens gebaseerd op de taalkunde (semiotiek of semiologie). Hij was van mening dat elke taal slechts een complex systeem is van tekens die ideeën uitdrukken, met regels die het gebruik ervan bepalen. Hij noemde de onderliggende abstracte structuur van een taal, “langue”, en de concrete manifestaties of belichamingen, “parole”. Hij concludeerde dat elk individueel teken in wezen arbitrair is, en dat er geen natuurlijke relatie bestaat tussen een betekenaar (b.v. het woord “hond”) en het betekende (b.v. het mentale concept van het eigenlijke dier).

In tegenstelling tot de Romantische of Humanistische modellen, die stellen dat de auteur het beginpunt of de stamvader is van elke tekst, stelt het Structuralisme dat elk stuk geschrift (of elk “betekenend systeem”) geen oorsprong heeft, en dat auteurs slechts in reeds bestaande structuren wonen (“langue”) die hen in staat stellen een bepaalde zin of verhaal te maken (“parole”), vandaar het idee dat “taal ons spreekt”, in plaats van dat wij taal spreken. Het structuralisme was ook tot op zekere hoogte een reactie tegen de fenomenologie in die zin dat het stelde dat de “diepte” van de ervaring in feite alleen maar een effect kon zijn van structuren die zelf niet ervaringsgericht zijn.

Hoewel zij waarschijnlijk allen zouden hebben ontkend deel uit te maken van deze zogenaamde beweging, zijn de filosoof Michel Foucault, de antropoloog Claude Lévi-Strauss (1908 – 2009), de psychoanalyticus Jacques Lacan (1901 – 1981), de ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget (1896 – 1980), de taalkundigen Roman Jakobson (1896 – 1982) en Noam Chomsky (1928 – ), de literatuurcriticus Roland Barthes (1915 – 1980) en de marxistische theoretici Louis Althusser (1918 – 1990) en Nicos Poulantzas (1936 – 1979) waren allen behulpzaam bij de ontwikkeling van de theorie en de technieken van het Structuralisme, waarvan het grootste deel van deze ontwikkeling in Frankrijk plaatsvond.

Barthes, in het bijzonder, toonde de manier aan waarop de massamedia ideologische opvattingen verspreidden, gebaseerd op haar vermogen om tekens, beelden en betekenaars op een bepaalde manier te laten werken, waardoor diepere, mythische betekenissen binnen de populaire cultuur werden overgebracht dan de oppervlaktebeelden onmiddellijk suggereren (bijv.Zo staat de Union Jack voor de natie, de kroon, het imperium, “Britishness”, etc.)

In de jaren zestig was het een belangrijke kracht geworden binnen de algemene continentale filosofiebeweging in Europa, en nam het in het Frankrijk van de jaren zestig het voetstuk van het existentialisme in. In de jaren ’70 kwam het echter steeds meer onder vuur te liggen van critici die het ervan beschuldigden te rigide en a-historisch te zijn, en voorrang te geven aan deterministische structurele krachten boven het vermogen van individuele mensen om te handelen, en scholen als het Deconstructionisme en het Post-Structuralisme probeerden zich te onderscheiden van het eenvoudige gebruik van de structurele methode en te breken met het structuralistische denken. Achteraf gezien zijn het eerder deze bewegingen die het voortbracht, dan het Structuralisme zelf, die de aandacht trekken.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.