Romeinse artillerie wapens waren instrumenteel in de successen van het Romeinse leger door de eeuwen heen en werden vooral gebruikt in de belegering oorlogvoering, zowel voor de aanval en de verdediging. Deze machines, algemeen bekend als ballistae, werden voornamelijk gebruikt op vaste posities of aan boord van schepen en konden over honderden meters bouten of zware stenen afvuren om gaten te slaan in vijandelijke versterkingen, schepen te verwoesten en verwoestingen aan te richten in de gelederen van de vijandelijke troepen.
De Ballista – Oorsprong, Ontwikkelingen & Gebruik
De Romeinen verbeterden voortdurend de torsiewapens die voor het eerst waren verschenen in het Griekenland van de 4e eeuw voor Christus. De twee belangrijkste types waren de katapeltēs oxybelēs die bouten afvuurden en de lithobolos die stenen afvuurde, beide over afstanden van meer dan 300 meter (zoals te zien is in moderne reproducties op ware grootte). De Romeinen ontwikkelden deze tot efficiëntere machines met een grotere stabiliteit, meer mobiliteit, en betere materialen en aanpassingen aan het ontwerp om een steeds groter bereik en nauwkeurigheid te bereiken. Niet-torsiekatapulten werden echter nooit volledig vervangen en bleven een nuttige aanvulling op het formidabele wapenarsenaal van de Romeinen.
Advertentie
Artillerie wapens die bouten of stenen (of beide) afvuurden werden gebruikt om verdedigers van de wallen te houden terwijl rammen werden gebruikt, belegeringshellingen werden gebouwd of torens in positie werden gebracht om de versterkingen van de verdedigers af te breken. Zwaardere projectielen konden ook verdedigingsmuren afbreken en troepen in staat stellen de stad binnen te dringen. Ballista’s konden ook fantasierijker worden gebruikt, bijvoorbeeld geplaatst op de bovenste verdiepingen van belegeringstorens of op de dekken van schepen. Maar omdat deze machines zo zwaar waren en hun vuursnelheid betrekkelijk traag, werden zij voornamelijk gebruikt als wapens op vaste plaatsen en niet als mobiele wapens in veldgevechten. Opgesteld in batterijen, indien mogelijk op hoog terrein, konden ze echter een verwoestend salvo afvuren op vijandelijke stellingen en ze moeten een onheilspellend gezicht zijn geweest wanneer ze binnen het bereik van de stellingen van de verdedigers werden gesleept.
De Carroballista, Scorpio & Cheiroballistra
Romeinse torsiekatapult (catapulta) apparaten leken qua ontwerp meestal op een kruisboog en hadden een houten of, nog beter, metalen frame (capitulum) bestaande uit een kolf, lier en voet. Twee rollen touw (nervi torti), gemaakt van haar of beter, dierlijk peeshaar en gevat in een metalen doos onder spanning, fungeerden als veren die, wanneer losgelaten, de arm (bracchia) van het apparaat zijn voortstuwingskracht gaven. Er waren veel verschillende versies van ballistae en de spanning in het touw kon ook worden bereikt door het draaien van handspikes, windassen, katrollen of radertjes. Technische handleidingen met ijkformules en tabellen met standaardmaten voor de verschillende onderdelen waaruit torsiekatapulten bestonden, verschenen voor het eerst rond 270 v. Chr. en geven aan dat oorlogsvoering een wetenschap was geworden waar technologische vooruitgang vaak tot overwinning leidde.
Advertisement
Naarmate de technologie verbeterde, werd de artillerie aan het begin van de 2e eeuw n. Chr. steeds mobieler, waardoor een nieuwe en dodelijke dimensie aan de oorlogvoering in de oudheid werd toegevoegd. Op de Zuil van Trajanus in Rome zijn reliëfbeelden te zien van op karretjes gemonteerde carroballista’s die met grendels vuurden. Deze waren een verbetering ten opzichte van de oudere katapulten, omdat de veermechanismen verder uit elkaar waren geplaatst, waardoor het wapen nauwkeuriger kon vuren. Bovendien maakte het geheel ijzeren frame niet alleen het hele apparaat lichter en beweeglijker, maar maakte het ook mogelijk de arm nog verder naar achteren te trekken, waardoor 25% meer kracht werd verkregen. Vegetius stelt dat elk legioen was uitgerust met 55 carroballista en, inderdaad, elk legioen had zijn eigen toegewijde specialisten in artillerie die niet alleen de wapens afvuurden maar ze ook maakten, repareerden en verbeterden.
De schorpioen was een kleinere versie ballista bediend door één man die verscheen rond de 1ste eeuw v. Chr. (Hoewel sommige latere Romeinse schrijvers de term schorpioen verwarrend genoeg ook zouden gebruiken om grote eenarmige katapulten aan te duiden). Het kleinere formaat, de metalen kop en de holle armen gaven het een grotere nauwkeurigheid en kracht, zodat het in vaardige handen metalen bouten kon afvuren met genoeg kracht om twee vijandelijke soldaten in één keer te doorboren. In de 1e eeuw n.C. was een andere innovatie de cheiroballistra. Het wapen was ook klein genoeg om door één enkele schutter te worden bediend, maar was bijna geheel van metaal, met inbegrip van de wapens, waardoor het beter bestand was tegen weersinvloeden en zo nauwkeurig dat een vizierboog kon worden toegevoegd tussen de twee in koper gevatte veren.
Teken in voor onze wekelijkse e-mail nieuwsbrief!
De ‘Wilde ezel’
Steenwerpers waren er in verschillende kalibers die stenen afvuurden van zo klein als 0,5 kg tot zo groot als 25 kg (zoals gebruikt bij de belegering van Jeruzalem in 70 CE). Vitruvius vermeldt nog grotere soorten stenen, waarvan de zwaarste 163 kg weegt. Naast stenen zijn er ook verslagen over het gebruik van brandbommen in de Romeinse oorlogsvoering, bijvoorbeeld bij de belegering van Masada in 73-4 n. Chr. De stenenwerpers namen twee vormen aan – ofwel zoals de pijl-afvuurtoestellen ofwel grote eenarmige katapulten, in de 4e eeuw n.C. bekend als de onager of “Wilde Ezel” vanwege zijn geweldige terugslag, maar in feite voor het eerst voorkomend in de 2e eeuw n.C. Deze katapulten waren eenvoudiger te bouwen dan de complexere ballista met twee armen, maar ze waren ook minder nauwkeurig. Er was een bemanning van acht man nodig en een speciaal gebouwde basis van baksteen of aarde om enige stabiliteit te verkrijgen wanneer het apparaat werd afgevuurd en een steen van 80 kg uit de korf werd gelanceerd. Vegetius beweert dat elk legioen tien van dergelijke wapens kreeg toegewezen. Deze primitievere wapens waren kenmerkend voor de algemene achteruitgang van de torsie artillerie in het latere keizerrijk en het zou nog vele eeuwen duren voordat op het slagveld weer artillerie te zien was met de verfijning en nauwkeurigheid waartoe de Romeinen in staat waren geweest.