Postmodernisme is een intellectuele stroming die populair werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw, en de ideeën die ermee geassocieerd worden kunnen gezien worden als een reactie op de sociale veranderingen die zich voordeden met de verschuiving van moderniteit naar postmoderniteit.
Postmodernisten beweren dat de klassieke sociale denkers hun inspiratie haalden uit het idee dat de geschiedenis een vorm heeft – zij “gaat ergens heen” en is progressief. Jean Francois Lyotard stelt dat dit idee nu is ingestort en dat er geen ‘metanarratieven’ – algemene opvattingen van de geschiedenis of de maatschappij – meer zijn die enige zin hebben.
De postmoderne wereld is niet voorbestemd, zoals Marx hoopte, om een harmonieuze socialistische wereld te zijn, en dus zijn het marxisme (samen met het functionalisme en het feminisme) en zijn belofte van een betere toekomst niet langer relevant voor het meer complexe en minder voorspelbare postmoderne tijdperk.
Op vergelijkbare wijze betoogt Lyotard dat wetenschappelijk onderzoek niet langer louter wordt gedaan om kennis te vergaren om de wereld te verbeteren (zoals de oorspronkelijke Verlichtingsdenkers dachten), maar eenvoudigweg om degenen met het geld die het onderzoek financieren macht te geven. Dit zou kunnen verklaren waarom we wel kernwapens hebben, maar geen geneesmiddel tegen kanker.
Het lijkt er bovendien op dat het nastreven van wetenschappelijke kennis (en vooral de toepassing ervan) de wereld in sommige opzichten risicovoller en gevaarlijker heeft gemaakt – kernwapens en de opwarming van de aarde zijn bijvoorbeeld beide het product van de wetenschap.
De democratie heeft zich over de hele wereld verspreid, maar in veel ontwikkelde politieke systemen zijn de kiezers apathisch en worden politici verguisd. Kortom, voor veel postmoderne theoretici is het grote project van de moderniteit in het zand gelopen.
Voor Jean Baudrillard (1929 – 2007) is het postmoderne tijdperk een wereld waarin mensen reageren op beelden uit de media in plaats van op echte personen of plaatsen. Dus toen Diana, princes van Wales, in 1997 overleed, was er een enorme rouwuitbarsting over de hele wereld. Maar rouwden de mensen wel om een echt persoon? Prinses Diana bestond voor de meeste mensen alleen via de massamedia, en haar dood werd gepresenteerd als een gebeurtenis in een soap en niet als een gebeurtenis in het echte leven. Realiteit en representatie van elkaar scheiden is onmogelijk geworden wanneer er alleen nog maar sprake is van ‘hyperrealiteit – de vermenging van de twee.
Zygmunt Bauman (1992) maakt een nuttig onderscheid tussen twee manieren om over het postmoderne te denken. Hebben we een sociologie van de postmoderniteit nodig, of een postmoderne sociologie?
De eerste opvatting accepteert dat de sociale wereld zich snel in een postmoderne richting heeft bewogen. De enorme groei en verspreiding van de massamedia, de nieuwe informatietechnologieën, de meer vloeiende verplaatsing van mensen over de wereld en de ontwikkeling van multiculturele samenlevingen – dit alles betekent dat we niet langer in een moderne wereld leven, maar in een postmoderne wereld. Volgens deze opvatting is er echter geen dwingende reden om te denken dat de sociologie de opkomende postmoderne wereld niet kan beschrijven, begrijpen en verklaren.
De tweede opvatting suggereert dat het type sociologie dat met succes de moderne wereld van kapitalisme, industrialisatie en natiestaten analyseerde, niet langer in staat is het hoofd te bieden aan de gedecentreerde, pluralistische, van media verzadigde, globaliserende postmoderne wereld. Kortom, we hebben een postmoderne sociologie nodig voor een postmoderne wereld. Het blijft echter onduidelijk hoe zo’n sociologie eruit zou zien.
Bauman erkent dat het moderne project dat zijn oorsprong vond in de Europese Verlichting en dat erop gericht was de samenleving rationeel vorm te geven, niet langer zinvol is, althans niet op de manier die Comte, Marx of andere klassieke theoretici voor mogelijk hielden. Sinds de eeuwwisseling heeft Bauman echter steeds meer afstand genomen van de term ‘postmodern’ – die volgens hem door een te divers gebruik is gecorrumpeerd – en beschrijft hij ons tijdperk nu als dat van een ‘vloeibare moderniteit’, die weergeeft dat het voortdurend in beweging en onzekerheid is, ondanks alle pogingen om de wereld orde en stabiliteit op te leggen.
Vele sociologen verwerpen de stelling dat we een postmodern tijdperk binnengaan in zijn geheel, en een fervent criticus van de postmoderne theorie is Jurgen Habermas (1983), die moderniteit ziet als een ‘onvolledig project’. In plaats van de moderniteit naar de vuilnisbak van de geschiedenis te verwijzen, zouden we haar juist moeten uitbreiden en moeten streven naar meer democratie, meer vrijheid en een rationeler beleid. Habermas stelt dat postmodernisten in wezen pessimisten en defaitisten zijn.
Welke visie je ook plausibeler acht, het is een feit dat postmoderne analyses terrein hebben verloren aan de theorie van de globalisering, die het dominante theoretische kader is geworden om de richting van sociale verandering in de 21e eeuw te begrijpen.