Pontius Pilatus: Romeins prefect van Judea van 26 tot 36 na Christus, vooral bekend vanwege de executie van Jezus van Nazareth.
Jezus
Het proces tegen Jezus is het best geattesteerde incident uit de carrière van Pilatus. Er zijn vier onafhankelijke verslagen: de Joodse Oudheden van Flavius Josephus (hieronder), het evangelie van Marcus, het evangelie van Johannes en de Annalen van de Romeinse historicus Tacitus. De passieverhalen van Matteüs en Lucas zijn afgeleid van die van Marcus, maar bevatten extra informatie die authentiek kan zijn.
Op het eerste gezicht is het vreemd dat de Joodse leiders Jezus aan Pilatus overleverden om hem te laten terechtstellen. Natuurlijk had de timmerman uit Galilea het komende Koninkrijk van God voorspeld, en hij had – in een vlaag van drift – de banken van de geldwisselaars en de banken van degenen die duiven verkochten omvergeworpen, en het heiligdom “een hol van rovers” genoemd. Dit was een ernstig vergrijp, maar onvoldoende om een man te laten terechtstellen.
De werkelijke reden waarom Kajafas zich wilde ontdoen van de man uit Nazareth was – waarschijnlijk – dat hij had beweerd “de Zoon des mensen te zijn, zittende aan de rechterhand van de Machtige en komende op de wolken des hemels”, wat betekende dat Jezus Gods troon zou delen en de tempelautoriteiten zou oordelen. De hogepriester beschouwde dit als godslastering.
Pilatus was minder geïnteresseerd in een godslasteraar, en daarom legde Kajafas hem een andere zaak voor: Jezus had beweerd de “Koning der Joden” te zijn. Met andere woorden, hij werd aangeklaagd wegens hoogverraad. Hoewel we dit vernemen uit de soms tendentieuze evangeliën, moeten we dit als een historisch feit beschouwen, want het is te gênant om verzonnen te zijn.
Kajafas kon Jezus aanklagen wegens hoogverraad omdat sommige van zijn discipelen hem als de Messias beschouwden, een identificatie waarop Jezus dubbelzinnig schijnt te hebben gereageerd.
Er waren helaas vele messianologieën. Sommigen dachten dat de Messias een militair leider was die de Romeinen moest verslaan; anderen waren het erover eens dat de Messias Israël moest herstellen, maar gaven de voorkeur aan een moreel reveil dat werd ingeluid door een wijsgeer die de wet van Mozes uitlegde. Al deze messianologieën gebruikten titels als “koning” en “zoon van David”; de meeste voorspelden dat de twaalf stammen zouden worden hersteld; velen veronderstelden dat de bediening van de Messias Gods persoonlijke heerschappij over deze wereld (het “Koninkrijk Gods”) tot stand zou brengen. De vele overeenkomsten maakten het gemakkelijk deze messianologieën door elkaar te halen.
Het is waarschijnlijk dat Jezus zichzelf beschouwde als een profeet en een leraar, maar het moet voor Kajafas gemakkelijk zijn geweest Jezus’ optreden tegen de Tempel op een militaire manier te interpreteren. Hij was gearresteerd na een oproer, werd “koning Messias” genoemd, beweerde een afstammeling van David te zijn, had twaalf discipelen, had de vernietiging van de Tempel aangekondigd, en had gedreigd de hogepriester te zullen berechten, stellende dat hij Gods persoonlijke vertegenwoordiger was. Pilatus moest deze zogenaamde koning kruisigen. Als hij de pretendent niet terechtstelde, had hij als gouverneur gefaald.
Volgens de evangeliën voelde de gouverneur aan dat Kajafas’ interpretatie van de bewering dat Jezus de Messias was, partijdig was (“want hij wist dat de overpriesters hem uit afgunst hadden uitgeleverd”). Mogelijk wordt dit bevestigd door Flavius Josephus, die schrijft:
Toen verscheen Jezus, een wijs man. Want hij was een dader van opzienbarende daden, een leraar van het volk dat de waarheid met welgevallen ontvangt. En hij verwierf aanhang zowel onder vele Joden als onder velen van Griekse afkomst. En toen Pilatus, wegens een beschuldiging van de vooraanstaanden onder ons, hem tot het kruis veroordeelde, hielden zij, die hem tevoren hadden liefgehad, niet op dit te doen. En tot op de huidige dag is de stam der christenen, naar hem genoemd, niet uitgestorven.noot
Dit is een vreemde beschrijving van de zaak. Elk rechtlijnig verslag zou verteld hebben dat Pilatus de man van Nazareth ter dood had laten brengen omdat hij deze of gene misdaad had begaan. Maar in plaats van de beschuldiging te noemen, vermeldt Flavius Josephus de beschuldigers. Dit is des te opmerkelijker omdat de Joodse geschiedschrijver een hekel had aan de would-be koningen en demonstranten die hij verantwoordelijk hield voor de grote oorlog tussen de Joden en de Romeinen van 66-70, en er gewoonlijk genoegen in schept over hun verdiende straf te schrijven. Het feit dat hij nu afziet van het vertellen over de beschuldiging van hoogverraad wijst er sterk op dat hij die beschuldiging als vals beschouwde; en het feit dat Flavius Josephus uitdrukkelijk de Joodse leiders noemt, kan erop wijzen dat zijn bron hem vertelde dat Pilatus geweigerd had de enige verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Hoe we de getuigenis van Flavius Josephus ook mogen lezen, de evangeliën gaan er tenminste van uit dat Pilatus er niet van overtuigd was dat de timmerman uit Nazareth schuldig was. Zowel Marcus als Johannes – onafhankelijke bronnen – tonen ons hoe de gouverneur de Joden dwong een deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen: Pilatus verklaart dat hij geen schuld kan vinden in Jezus en verwijst herhaaldelijk naar Jezus als “uw koning” – en zet daarmee de bevolking van Jeruzalem onder druk om te verklaren dat zij de man uit Galilea gekruisigd willen zien.
Volgens Mattheüs (wiens verslag niet kan worden bevestigd) waste Pilatus zelfs zijn handen: een Farizees gebruik om onreinheid weg te wassen, zoals de onreinheid veroorzaakt door het veroordelen van een onschuldige man.
Natuurlijk was dit onzin. Als de hoogste magistraat van Judaea, droeg Pilatus de volledige verantwoordelijkheid. Maar het is niet onaannemelijk dat de stadhouder van de gelegenheid gebruik maakte om van zijn onderdanen een belofte van trouw te verkrijgen. De verklaring van Johannes dat de Joden zelfs verklaarden “geen andere koning dan Caesar” te hebben, kan inderdaad een historisch feit zijn. Het is mogelijk dat Pilatus het betreurde dat hij een man moest kruisigen die tamelijk onschuldig was, maar het is ook mogelijk dat hij dit mensenoffer beschouwde als een aanvaardbare prijs die betaald moest worden voor een soepele samenwerking met de tempelautoriteiten.
Hoewel het mogelijk is dat de stadhouder de verantwoordelijkheid bij de Joden wilde leggen, was hij niet uit op een conflict met zijn onderdanen. De evangeliën vermelden verschillende gevallen waarin Pilatus respect toont voor hun gebruiken. Volgens Mattheüs 27.24 waste hij zijn handen; volgens Johannes 18.29 stond hij Jezus’ tegenstanders toe te spreken van buiten zijn hoofdkwartier, het Praetorium (het betreden van een heidens gebouw zou de Joodse priesters verontreinigen); en Marcus 15.43 en Johannes 19.38 verklaren dat hij Jozef van Arimathea toestond de dode te begraven voor het begin van de sabbat. (Aangezien zij dit onafhankelijk van elkaar verklaren, moet dit wel authentiek zijn.)
Het laatste verhaal is zeer opmerkelijk: de richtlijn van keizer Augustus dat degenen die de doodstraf hadden ondergaan een fatsoenlijke begrafenis mochten krijgen, had geen betrekking op degenen die terechtgesteld waren op beschuldiging van hoogverraad. Het was zelfs bijna spreekwoordelijk dat de gekruisigden een prooi waren voor honden en een feestmaal voor vogels. De toestemming van Pilatus om Jezus te begraven en (volgens Johannes 19,39) vorstelijk te balsemen, is de daad van een gouverneur die de religieuze gevoelens van de Joden wil respecteren.
Ook moet worden opgemerkt dat Pilatus de andere verdachten niet optrommelde, hoewel het mogelijk moet zijn geweest de woedende bevolking van Jeruzalem te vragen mee te helpen zoeken naar mensen die met een Galilese tongval spraken. Als Pilatus werkelijk geloofde dat de Galileeërs de Tempel hadden bestormd en met geweld het Koninkrijk Gods wilden vestigen, was dit bijna onverantwoordelijk. Dit feit – Marcus, Johannes en Flavius Josephus bevestigen dat Jezus de enige geëxecuteerde Galileeër was – bewijst bijna dat Pilatus niet geloofde dat Jezus een politieke Messias was. In een tijdperk waarin executies werden gebruikt als afschrikmiddel, suggereert zijn gedrag een afkeer van buitensporig geweld.
Aan de andere kant had hij een bijna onschuldige man veroordeeld tot een wrede, langzame en uiterst pijnlijke dood. Op dezelfde dag liet Pilatus een man met de naam Barabbas vrij, die was gearresteerd na een oproer waarbij enkele doden waren gevallen. De verhalen van Marcus en Johannes, waarin staat dat het de gewoonte van Pilatus was om met Pesach een gevangene vrij te laten, kunnen niet op hun ware waarde worden geschat: het idee van een jaarlijkse vrijlating van moordenaars is belachelijk. Bovendien zijn hun verhalen gekleurd door christelijke theologie en apologie: Barabbas wordt voorgesteld als de eerste die gered wordt door Jezus’ passie, en de Joden in plaats van Pilatus eisen Jezus’ dood.
Hoewel de vrijlating van deze man tweemaal is bevestigd, en zeer waarschijnlijk is. Niettemin moet worden benadrukt dat er een interessante parallel is met de keuze van de zondebok op de verzoendag, zoals beschreven in Leviticus 16,7-10: twee geiten worden uitgekozen, en het lot beslist welke wordt uitgekozen om te worden geofferd als zondoffer, terwijl de andere in de wildernis zal worden losgelaten. De parallel met het verhaal van Barabbas en Jezus is opmerkelijk.
De ironie van de vrijlating van Barabbas – of dit nu een historisch feit was of niet – ging niet verloren voor de eerste christenen: een schuldig man was vrijgelaten, een onschuldig man was gedood.