In 2009 vestigde de Jamaicaanse sprinter Usain Bolt met 9,58 seconden het wereldrecord op de 100 meter sprint. Voor degenen onder ons die meer gewend zijn aan zitten dan aan sprinten, is het vertalen van deze prestatie in termen van snelheid slechts een onderstreping van het verbluffende karakter van de prestatie van Bolt.
Snelheid is de snelheid waarmee een voorwerp (of persoon) door de tijd beweegt. Het wordt wiskundig weergegeven als snelheid = d/t (waarin d afstand is en t tijd). Dat betekent dat de snelheid van Bolt tijdens zijn wereldrecordloop 10,44 meter per seconde bedroeg. Aangezien veel mensen meer vertrouwd zijn met auto’s en snelheidsbeperkingen, is het misschien handiger om dit te zien in termen van kilometers per uur of mijlen per uur: Respectievelijk 37,58 of 23,35. Dat is sneller dan de geschatte gemiddelde verkeerssnelheid voor de Amerikaanse steden Boston, New York City en San Francisco. Nog verbazingwekkender is het feit dat Bolt startte vanaf een snelheid van nul en vervolgens moest versnellen, wat betekent dat zijn topsnelheid in feite sneller was.
In 2011 gebruikten Belgische wetenschappers lasers om de prestaties van Bolt te meten in de verschillende fasen van een 100-meter race die in september van dat jaar werd gehouden. Zij ontdekten dat Bolt, 67,13 meter in de race, een topsnelheid bereikte van 43,99 kilometer per uur (27,33 mijl per uur). Hij finishte in die race met een tijd van 9,76 seconden, maar uit onderzoek is gebleken dat hij met zijn lichaamstype waarschijnlijk niet eens zou moeten kunnen concurreren op die afstand. Vanuit een biomechanisch perspectief zijn de snelste sprinters relatief kort, en hun spieren zijn geladen met fast-twitch vezels voor een snelle acceleratie. De elite sprinter is een compacte atleet, niet een lange en magere. Gezien zijn lengte – hij steekt letterlijk met kop en schouders boven de andere deelnemers uit – zou Bolt als laatste uit de startblokken moeten komen en als laatste over de eindstreep moeten komen. En toch is hij de snelste man ter wereld.