Hiram Bingham, (geboren 19 nov. 1875, Honolulu, Hawaii-gestorven 6 juni 1956, Washington, D.C., V.S.), Amerikaans archeoloog en politicus die in 1911 het initiatief nam tot de wetenschappelijke studie van Machu Picchu, een oude Inca-site in een afgelegen deel van de Peruaanse Andes. Bingham werd wellicht voorafgegaan door de Duitse avonturier Augusto Berns, die, zo menen sommige geleerden, de plaats in 1867 bezocht. Maar of hij nu wel of niet door Berns werd voorafgegaan, Bingham en zijn werk waren de belangrijkste katalysatoren voor het archeologisch onderzoek van vindplaatsen in de Andes en andere delen van Zuid-Amerika.
Als jongen leerde Bingham al bergbeklimmen van zijn vader, een bekende missionaris in de Stille Oceaan. Deze vaardigheid kwam zijn Inca-onderzoek zeer ten goede. In 1906 reisde hij over de Andesroute die in 1819 door Simón Bolívar van Venezuela naar Colombia was gevolgd, om zijn bekwaamheid in het onderwijzen van de Latijns-Amerikaanse geschiedenis te vergroten. In 1908 volgde hij de oude Spaanse handelsroute door de Andes van Buenos Aires, Argentinië, naar Lima, Peru.
Bingham was van 1909 tot 1924 lid van de geschiedenisfaculteit van Yale University. In juli 1911 leidde hij een archeologische expeditie van Yale die als hoofddoel had Vilcabamba (Vilcapampa) te vinden, de “verloren stad van de Inca’s”, het geheime bolwerk in de bergen dat werd gebruikt tijdens de 16e-eeuwse opstand tegen de Spaanse overheersing. De vooruitzichten om haar te vinden waren slecht: zelfs de Spaanse conquistadores hadden haar niet ontdekt. Aanwijzingen uit vroege kronieken over de Inca’s waren schaars. Men dacht dat het ergens in de buurt van Cuzco, Peru, zou liggen, waar de problemen om de Andes over te steken formidabel waren. De expeditie had haar succes grotendeels te danken aan Binghams standvastigheid en moed. Hij bezocht verschillende Inca plaatsen, soms met gevaar voor eigen leven.
Na aankomst in Cuzco werd Bingham door de prefect van Apurímac, J.J. Nuñez, aangespoord om in de omgeving van de vallei van de Urubamba-rivier te zoeken naar de legendarische ruïnes van Choquequirau (“Wieg van Goud”), en Bingham vermoedde dat die plaats Vilcabamba zou kunnen zijn. Op 24 juli werd Bingham door een Quechua sprekende inwoner, Melchor Arteaga, naar de ruïnes van Machu Picchu geleid. Hij vond er goed bewaarde stenen overblijfselen en was vooral getroffen door de gelijkenis van een van de bouwwerken met de Zonnetempel in Cuzco. In 1912 leidde Bingham de expeditie die Machu Picchu opgroef, en hij keerde er in 1915 terug. Hij raakte ervan overtuigd dat Machu Picchu Vilcabamba was, en het duurde tot het midden van de 20e eeuw voordat zijn bewering ernstig werd betwist. Binghams aanvullende werk in de regio bracht de belangrijke plaatsen Vitcos en Espíritu Pampa aan het licht, een grotere ruïne die in 1964 grondig werd opgegraven door de Amerikaanse archeoloog Gene Savoy, die aantoonde dat het een meer waarschijnlijke plaats is voor Vilcabamba. Binghams publicaties over Zuid-Amerika omvatten Inca Land (1922), Machu Picchu, a Citadel of the Incas (1930), en Lost City of the Incas (1948).
Bingham ging de politiek in en werd gekozen tot luitenant-gouverneur van Connecticut (1922-24). Nadat hij in 1924 het gouverneurschap had gewonnen, nam hij vrijwel onmiddellijk ontslag om een vacature in de Amerikaanse Senaat te vervullen. In 1926 werd hij herkozen voor een volledige ambtstermijn, waarna hij zich wijdde aan zakelijke belangen. In 1951 werd hij door president Harry S. Truman benoemd tot lid van de Civil Service Loyalty Review Board en hielp hij bij het onderzoeken van controversiële gevallen van verdenking van subversie op het ministerie van Buitenlandse Zaken.