De beer is een omnivoor
Het dieet van de beer bestaat uit bessen, graan, vis, insecten, vogels en zoogdieren. De beer jaagt op herten en elanden en voedt zich ook met karkassen. De beer is in staat om een volwassen eland te doden. Het gevilde dier vertoont klauwsporen en sterke wurgsporen, vooral op zijn achterste. De beer maakt zijn prooi af door hem in de nek of schouders te bijten en door hem de nek om te wringen. Het terrein rond de prooi vertoont vaak duidelijke sporen van de worsteling. De beer zal zijn prooi zorgvuldig bedekken en het karkas bewaken of er vaak naar terugkeren.
Het grootste deel van het dieet van de beer bestaat uit iets anders dan vlees
De beer kan een vernielde mierenhoop of boomstronk achterlaten. Hij klauwt in een mierennest en wacht tot de mieren op de plek afkomen, waarna hij ze met zijn tong opeet. Het kost de mieren meestal een week om hun heuvel weer op te bouwen na een bezoek van een beer. Bij het zoeken naar larven onder de schors van omgevallen bomen, kan de beer de stammen vrij uitgebreid van hun schors ontdoen. Het is ook goed om te onthouden dat een kapotte mierenhoop of boomstronk niet altijd betekent dat er een beer in de buurt is.
De beer zoekt graag naar larven en andere insecten onder de schors van omgevallen bomen. Bij het zoeken naar larven kan de beer omgevallen boomstammen flink van hun schors ontdoen.
Hoe jaagt de beer?
De beer doodt zijn prooi door hem in de nek of rug te bijten. Hij kan het prooidier ook doden met een slag van zijn voorpoot, die vaak voldoende is om de ruggengraat van het dier te breken. Vaak bijt de beer zijn prooi ook in de snuit, wat diepe tandafdrukken achterlaat die duidelijk zichtbaar zijn. De afstand tussen de hoektanden van de beer bedraagt tussen 45-65 millimeter. Het is ook bekend dat de beer zijn prooi achter in de nek bijt om hem te doden.
De beer begint zijn prooi te eten vanaf de borst of de heup. De ingewanden van het dier behoren ook tot de eerste delen die gegeten worden. De beer heeft een zeer speciale manier om het karkas te bewaren. Hij plaatst het karkas op een geschikte plaats en begraaft het onder verscheidene kubieke meters mos, takjes en aarde. In het vroege voorjaar gebruikt de beer vaak sneeuw om het karkas te bedekken. Soms bewaart de beer zijn prooi in stromend water. Een groot hertachtig dier zal een beer gedurende verscheidene dagen voeden en de omgeving van het karkas zal dan tal van sporen van de beer vertonen, waaronder uitwerpselen, rustplaatsen, vernielde mierenhopen en heel typisch afgeknaagde boomtakken en zelfs hele kleine bomen.