De tsaar werd achtenvijftig jaar. Hij had dertig jaar lang een zesde van het aardoppervlak in een ijzeren greep gehouden, nadat hij in 1825 zijn broer Alexander I was opgevolgd. Hij werd door een Amerikaanse diplomaat omschreven als ‘onbetwistbaar de knapste man van Europa’, maar door liberalen in Rusland en daarbuiten werd hij gezien als bijna een karikatuur van een autocraat met een stenen gezicht, gevoelloos, wantrouwend, vastbesloten om alles te controleren en koppig resistent tegen elke serieuze verandering. Hijzelf begon het gevoel te krijgen dat hij een martelaar van zijn plicht was, een kruis dragend tot zijn kracht op was. In februari 1855 vatte hij een kou op een bruiloft in Sint Petersburg, die de volgende dag verergerde, toen hij troepen inspecteerde die op het punt stonden naar de Krim te vertrekken. Er leek niets ernstigs aan de hand te zijn en nog op de avond van 1 maart, toen de Tsaar nog maar een halve dag te leven had, verzekerde zijn arts, Dr. Mandt, de Tsarina Alexandra dat er niets gevaarlijks was aan de toestand van haar echtgenoot.
Tijdens die nacht realiseerde de arts zich dat de verkoudheid was overgegaan in een longontsteking en om één uur ’s nachts adviseerde hij de Tsaar een priester te laten komen. Nicholas vroeg of dat betekende dat hij stervende was. De dokter vertelde hem dat hij nog maar een paar uur te leven had. Er was zeker niets mis met de moed van de Tsaar. Hij aanvaardde de situatie met onverstoorbare waardigheid, liet een priester komen om hem de sacramenten toe te dienen en nam afscheid van zijn familie, vrienden en bedienden. Daarna wendde hij zich weer tot de staatszaken en zei tegen zijn zoon, de toekomstige Alexander II, dat hij namens hem afscheid moest nemen van het leger en vooral van de dappere verdedigers van Sebastopol, en dat hij voor hen zou bidden in de volgende wereld. Om vijf uur dicteerde hij kalm berichten die naar Moskou, Warschau en Berlijn moesten worden getelegrafeerd om zijn verscheiden aan te kondigen en zei Alexander de regimenten van de wacht naar het paleis te bevelen, zodat zij na zijn dood trouw konden zweren aan hun nieuwe tsaar.
Nicholas’ laatste woorden aan Alexander waren dat hij zijn zoon een gelukkig, goed geordend rijk had willen nalaten, maar dat de voorzienigheid anders had beslist. ‘Nu ga ik bidden voor Rusland,’ zei de stervende, ‘en voor jullie allemaal. Na Rusland heb ik u meer liefgehad dan al het andere in de wereld. Dien Rusland.’
Dr Mandt schreef: ‘Nooit heb ik iemand zo zien sterven. Er was iets bovenmenselijks in deze plichtsbetrachting tot de laatste ademtocht.’