De eerste martelaar

Na de dood van Jezus bleven zijn apostelen het evangelie verkondigen in de tempel en in de huizen van het volk. Zij vonden dat er te veel voor hen te doen was. Om hen te helpen voor het geld en de armen te zorgen, vroegen zij aan allen die de leer van Jezus hadden aanvaard, zeven wijze mannen te kiezen die vervuld waren met de Heilige Geest.

Deze zeven getrouwe mannen werden diakenen genoemd, en de apostelen legden hun handen op het hoofd van elk van hen en zegenden hem. Zij hielpen te zorgen voor het geld en de armen.

De eerste man die gekozen werd, heette Stefanus. Veel mensen die niet in de leer van Jezus hadden geloofd, werden geraakt door het geloof en de kracht van Stefanus, en in heel Jeruzalem werd gesproken over zijn geest en over zijn wonderen.

Dit bracht sommige mannen van de synagoge ertoe met Stefanus te redetwisten, maar zij waren niet in staat iets aan te merken op de wijsheid en de geest waarmee hij sprak. Daar zij geen weg konden vinden om hem tegen te houden, haalden deze leiders goddelozen over om leugens over Stefanus te verspreiden. Zij beweerden dat hij tegen God en tegen Mozes sprak, en zij drongen erop aan dat hij gestraft zou worden.

De oversten en de schriftgeleerden hoorden deze leugens en grepen Stefanus en brachten hem voor de raad. Degenen die gelogen hadden, gingen ook naar de raadsvergadering en zeiden: “Deze man houdt niet op woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet, want wij hebben hem horen zeggen dat Jezus van Nazareth deze plaats zal vernietigen en de gebruiken zal veranderen die Mozes ons heeft overgeleverd.”

Toen degenen die in de raadsvergadering waren, Stefanus aankeken, scheen er een groot licht over hem en zijn gezicht was als het gezicht van een engel. Maar zij die over Stefanus hadden gelogen, beschuldigden hem nog steeds, zodat de hogepriester zich tot Stefanus wendde en vroeg: “Zijn deze dingen waar?”

Ondanks dat Stefanus wist dat zijn leven in gevaar was, stond hij op en beantwoordde dapper alle vragen die hem werden gesteld. Hij vertelde de mensen de verhalen van Abraham, Jozef, Mozes en andere profeten uit de Bijbel. En hij herinnerde hen aan de ongehoorzaamheid en het verderf van hun voorvaderen. Hij beschuldigde hen er ook van Jezus Christus, de Zoon van God, gedood te hebben, en zei dat zij gestraft zouden worden.

De oversten waren boos dat deze jongeman durfde te spreken tegen wat zij gedaan hadden, en zij begonnen dreigementen te uiten tegen zijn leven. Maar Stefanus keek vastberaden op naar de hemel en zag de heerlijkheid van God, en Jezus staande aan de rechterhand van God. Dit gaf hem moed om de aanklachten onder ogen te zien voor die dingen die hem waren ingegeven om te zeggen.

De overheersers waren zo van streek dat zij hun handen over hun oren hielden om niet naar Stefanus te hoeven luisteren. In hun angst en woede sleepten ze hem buiten de stad en begonnen stenen naar hem te gooien. Dit was in die tijd de gewoonte om mannen te straffen. Om het hen gemakkelijker te maken stenen te gooien, trokken zij hun bovenkleren uit en lieten die achter bij een jongeman, Saul genaamd.

Toen de stenen zijn lichaam troffen, knielde Stefanus neer, hief zijn ogen ten hemel en bad: “Here Jezus, ontvang mijn geest.” En voordat hij stierf, riep hij God aan en vroeg Hem degenen die de stenen wierpen en tegen Hem zondigden, te vergeven.

Stefanus was de eerste man die gedood werd omdat hij het evangelie verkondigde na de kruisiging van Jezus.

Toen de vrienden van Stefanus van zijn dood hoorden, namen zij zijn gekneusde lichaam mee en begroeven het verdrietig. En zij rouwden om deze dappere jongeman die zijn leven had gegeven voor de waarheid. (Handelingen 6 en Handelingen 7.)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.