De bladbasen van de bol, ook wel schubben genoemd, dragen in het algemeen geen bladeren, maar bevatten voedselreserves waarmee de plant ongunstige omstandigheden kan overleven. In het midden van de bol bevindt zich een vegetatief groeipunt of een nog niet uitgebloeide bloeischeut. De basis wordt gevormd door een gereduceerde stengel, en de plantengroei vindt plaats vanuit deze basale plaat. Wortels komen uit de onderkant van de basis, en nieuwe stengels en bladeren uit de bovenkant. Tunicate bollen hebben droge, vliezige buitenste schubben die de doorlopende lamina van vlezige schubben beschermen. Soorten in de geslachten Allium, Hippeastrum, Narcissus, en Tulipa hebben allemaal manteldraden bollen. Niet-tunicate bollen, zoals Lilium en Fritillaria soorten, missen de beschermende tuniek en hebben lossere schubben.
Bloeiende plantensoorten doorlopen vegetatieve en reproductieve groeistadia; de bol groeit tot bloeiend formaat tijdens het vegetatieve stadium en de plant bloeit tijdens het reproductieve stadium. Bepaalde milieuomstandigheden zijn nodig om de overgang van het ene naar het volgende stadium in gang te zetten, zoals de overgang van een koude winter naar het voorjaar. Zodra de bloeiperiode voorbij is, komt de plant in een bladperiode van ongeveer zes weken, waarin de plant voedingsstoffen uit de bodem en energie van de zon opneemt om bloemen te zetten voor het volgende jaar. Bollen die worden opgegraven voordat de bladperiode is voltooid, zullen het volgende jaar niet bloeien, maar zouden in de daaropvolgende jaren wel normaal moeten bloeien.